Het hebben en toepassen van degradatiemodellen is één van onderwerpen die naar voren kwam in het WCM-rapport ‘Smart Moves for Smart Maintenance’. Tijdens een rondetafelgesprek op 15 september belichtten tien experts het onderwerp van alle kanten.

Het rapport is gebaseerd op een Delphi-studie van WCM dat in 2016 met behulp van 50 maintenance-experts uitgevoerd is. In een serie rondetafelgesprekken diepen onderhoudsexperts de top 10 van prioriteiten in maintenance-innovatie verder uit. WCM-directeur Henk Akkermans: “Wat betekenen de uitkomsten van het onderzoek nu precies? We inventariseren wat er in Nederland plaatsvindt op dit gebied en wat er nog zou moeten gebeuren.”

Crosssectoraal gesprek

Voor het gesprek rondom degradatiemodellen zijn aanwezig:

  • Geert Henk Wijnants van Stork
  • Peter Egbars van Schiphol Nederland
  • Peter Paul van ’t Veen van TNO
  • Eelco Westerveld van Strukton Rail
  • Rob Huls van het NLR
  • Roel Verkerk van Sitech Services
  • Peter Ament en Sander Tromp zijn er namens Tata Steel
  • Elmo Arrias van het ROC Tilburg
  • Tiedo Tinga van de(Universiteit Twente en de NLDA

Henk Akkermans, directeur WCM, is zoals gewoonlijk tafelheer. Hij zegt ‘blij te zijn met de crosssectorale aanwezigheid’.

Essentieel

Degradatiemodellen zijn een essentiële, maar vaak ook een moeilijke, langetermijninvestering in het beter begrijpen van hoe assets verouderen. Om service en onderhoud precies op het juiste moment uit te kunnen voeren, is het cruciaal om exact te weten hoe de functionaliteit van assets verslechtert tijdens de gebruiksfase. Kortom, meer degradatiemodellen zijn nodig. Akkermans: “Als je geen degradatiemodel hebt, weet je niet wanneer iets stuk gaat. Dus vervang je te vroeg, of te laat.”

Wat weten we?

Uit het Delphi-onderzoek komen een aantal redenen naar voren waarom degradatiemodellen vaak ontbreken. Enkele daarvan zijn: het ontbreken van een businesscase (link met life cycle costing), onvoldoende kwaliteit van de data (link met integratie van asset management), het gebrek aan langetermijnperspectief (contracten) en het gebrek aan goede communicatie (tegengestelde belangen). Akkermans: “Nu is het tijd om daar eens over te praten. Ik wil wel eens een getal horen. Als we over tien jaar honderd procent weten, wat weten we dan nu?”

Kinderschoenen

Sander Tromp denkt dat ‘we al meer dan de helft weten’, maar nuanceert dat direct. “Van risicobeoordeling en het monitoren van de conditie is veel bekend, maar in de praktijk staat het allemaal nog in de kinderschoenen. Dat deel is minder dan vijftig procent.” Roel Verkerk schat dat het kennis- en toepassingsniveau tussen de veertig en vijftig procent zit. “Er is wel veel beschikbaar, de kunst is om het bij elkaar te brengen.”

Heilige graal

“Dertig tot veertig procent hebben we”, zegt Peter Egbars die vanuit een ‘bouwkundige hoek’ kijkt. “De grootste kunst is om het hele bedrijf mee te krijgen. Je hebt alle afdelingen nodig. Er is heel veel data, maar van alle data is maar tien procent bruikbaar. En van wat ik nodig hebt, ontbreekt twintig procent.” Tiedo Tinga: “We weten heel veel van de losse onderdelen, ik denk 75 tot 80 procent. De uitdaging zit in het toepassen. Dat ligt nog onder de 50 procent. Er zijn nog veel stappen nodig voor we bij de heilige graal zijn.”

Parameters veranderen

Peter Ament denkt dat voor veel componenten de faalmechanismen wel bekend zijn: meer dan vijftig procent, zegt hij. “In de praktijk zie ik echter dat degradatiemodellen niet gebruikt worden. We weten ook heel veel niet. Elk jaar vinden er proceswijzigingen plaats en veranderende parameters. Dat heeft invloed op de degradatiemodellen.” Peter Paul van ’t Veen vindt het lastig om een percentage te roepen. “Afhankelijk van de toepassing is er veel variatie. Voor zaken met  veel risico is al veel bekend. Echt goede degradatiemodellen en levensduurvoorspelling, dat ontwikkelen we nu. Er is nog genoeg te doen.”

Normstelling

Eelco Westerveld ziet ook een gat tussen de aanwezige kennis en de toepassingen daarvan. “Door meer focus kunnen we sneller stappen zetten naar een toepassing. Daar zit de uitdaging.” Geert Henk Wijnants antwoordt met een vraag. “Hoe nauwkeurig en betrouwbaar wil je zijn? Is een ruwe schatting, lineair in de tijd, voldoende of willen we de echte degradatie precies volgen? Als we dat laatste als model zien, staan we nog in de beginfase. Daarnaast gaat het ook over normstelling en de manier van beoordelen. Ook dat kan schattend en kwalitatief, of juist heel precies met behulp van metingen.”

Fundamentele kennis

Rob Huls graaft nog dieper: “Wat is een degradatiemodel? En wat is het onbekende: je verwacht het een, en je krijgt het ander.” Huls zegt ook dat voortschrijdende innovatie de aanwezige ervaring uitholt. “Aan de fundamentele kant weten we veel. Denken we. Maar dat zijn formules op basis van testjes. En wie heeft de kennis nu echt? Vaak is dat niet de onderhoudsman, maar de OEM’er. Leren van de praktijk is bovendien lastig, omdat er veel preventief wordt vervangen.” Daar zit wel een leer- of verbetermoment, zegtWijnants. “Als een warmtewisselaar preventief wordt vervangen en naar de sloop gaat, wie checkt dan of hij nog langer had meegekund? Dat wil niemand weten, maar misschien heb je wel geld weggegooid.” En: “Hoe beoordeel je wat betrouwbaar is? Is vijftig procent goed, of juist slecht?”

Cultuur

Akkermans vraagt hoe het zit het met de cultuur. Volgens Egbars draait het om geld én om ‘het belang zien’. Hij refereert aan het verschil in veiligheidscultuur tussen procesindustrie en bouw. “In de procesindustrie word je van het terrein verwijderd als je geen helm draagt, bij ons niet. Waarom niet? Het is schijnbaar niet belangrijk genoeg. Dat is hetzelfde met degradatiemodellen: ze zien het belang niet. Cultuur is het grootste onderschatte hierin.”

Onderwijs

Akkermans vraagt Arrias wat het mbo-onderwijs ‘doet’? “Helemaal niets”, zegt Arrias verontschuldigend. “Onderhoudsconcepten doen we wel, maar condition-based maintenance nog niet. Maar dat gaan we wel doen.” Tinga geeft aan dat de studenten van de NLDA en Universiteit Twente het wel in hun curriculum hebben. Verkerk weet dat Hogeschool Limburg het onderwerp nu oppakt. Verkerk: “Wij geven er gastcolleges. De interesse is er wel.” Tinga: “Onderhoudsconcepten, dat gebeurt wel. Of het onderwerp degradatiemodellen aan de orde komt hangt erg af van de docent.”

Kennis delen

Egbars vraagt of het niet mogelijk is om alle aanwezige kennis op een eenvoudige manier te vergaren en te delen. “Je zit op je eigen denkniveau en iemand anders voegt weer wat anders toe, zoals vandaag. Ik heb al veel interessante dingen gehoord.” Akkermans: “Bij Deltalinqs helpt WCM mee met het bouwen van een control tower voor het monitoren van het statische spul: kademuren, kolommen: hoe staat het erbij, data verzamelen, modelvorming, inzicht creëren. Is dat een manier? Egbers: “Ja, maar je hebt wel veel afspraken nodig. Hoe verzamelen we, wat verzamelen we, wie houdt wat bij, et cetera.” Wijnants: “Data is nog geen informatie.” Huls: “Vaak is je populatie ook te klein om snel te leren: wij hebben maar weinig helikopters.” Akkermans: “Delen tussen bedrijven helpt misschien om meer standaarden te krijgen.”

Kruistocht

Verkerk heeft ervaring met de menselijke kant in relatie tot het invoeren van conditiemonitoring: “Het is een kruistocht om hierin stappen te maken en mensen te overtuigen dat het werkt. Vanaf theorie tot en met businesscase. Als je jouw doelgroep niet laat zien hoe succesvol je bent, gebeurt er zeker niets.” Egbars: “Het gaat mij om de methodieken en het gedachtengoed. Hoe breng je de benodigde cultuur in het bedrijf? Misschien doet iemand dat al.”

Wat missen we nog?

“Welke degradatiemodellen missen we nog? Reparaties? Hoe lang gaat een reparatie mee?”, vraagt Akkermans. Tinga: “Dat is de kloof tussen kennis en toepassing. Veel modellen zijn getest in een lab op een bepaald materiaal. Maar wat gebeurt er in de praktijk? Is het exact hetzelfde materiaal, hoe bepaal je de belasting en heb je exacte monitoring? Als je dat allemaal niet hebt, kun je niet voorspellen.”

Karakter

Arrias vraagt hoe de mbo’er betrokken kan worden. Verkerk zegt dat ze het moeten zien om het te geloven en dat je de mensen moet laten experimenteren. Het kwartje moet op persoonsniveau vallen, zegt hij. Ament zegt dat het ook in het karakter zit van mensen. “De een zegt ‘we doen het al jaren zo’, de ander zegt ‘we gaan iets nieuws proberen’.”

Businesscase

Tinga haalt de businesscase erbij: “Kunnen we vooraf inschatten of het zinvol is om na te denken over degradatiemodellen?” Wijnants: “Bedrijven willen af van het subjectieve, van een inspecteur die iets roept. Ze willen aan de hand van een model iets kunnen zeggen. De F-16 is aan het einde van zijn levensduur. Wie zegt dat? En op grond waarvan? Tinga: “Het gaat niet zozeer om geld, als om objectiviteit.” Wijnants: “Het onderliggende is natuurlijk de vervanging.” Akkermans: “Het kost nu meer, maar levert straks veel meer op.”

Veiligheid

Aments: “Wij hebben veel oude installaties, maar na vijf jaar is de businesscase verouderd door alle aanpassingen.” Ook nieuwe regelgeving over aging assets heeft invloed, zegt hij. “Je moet met bewijs komen dat je jouw assets onder controle hebt. En als je dit aspect in de hand hebt, dan verandert je businesscase en ook je degradatiemodel.” Akkermans: “Veiligheid is misschien wel een kans voor de cultuur die we nodig hebben.”

Prestatiecontracten

Westerveld refereert aan de prestatiecontracten die tegenwoordig gangbaar zijn. “De prijzen staan onder druk, bij de contractor is er weinig geld om te innoveren, terwijl die wel de driver is voor innovatie. De lange termijn moet je ook ontwikkelen, een contractmanager is er maar voor vijf jaar. We moeten beter registeren om betere data te krijgen voor het verbeteren van de modellen. Maar als de werkvloer en het management het niet zien, dan kan je die ontwikkeling niet maken.”

Lessen

Aan het eind van de middag is de conclusie dat het onderwerp degradatiemodellen inderdaad bij veel partijen actueel is. Er blijken echter ook veel verschillende uitdagingen aan vast te zitten. Aan de voorwaardelijke kant zijn dat onder andere het hebben van de juiste kennis, beschikbaarheid van data, en toepasbaarheid van theoretische modellen in de praktijk. En daarnaast zijn er dan nog de drempels van een lastig te maken business case en het cultuuraspect: het moeten overtuigen van mensen om een nieuwe aanpak te gaan volgen. Wel zijn de aanwezigen het er over eens dat de potentie van dit soort modellen zo groot is, dat het de moeite loont om er aan te blijven werken. De belangrijkste lessen zijn daarbij ten eerste dat veel beter moet worden vastgelegd wat wanneer stuk gaat en hoe onderdelen er aan toe zijn bij vervanging. Dit zal het leerproces en de ontwikkeling van de modellen aanzienlijk versnellen. En ten tweede moet men zich realiseren dat niet meteen hoeft te worden gestreefd naar zeer nauwkeurige modellen; ook grove schattingen van de degradatie zullen al veel meerwaarde bieden ten opzichte van de huidige situatie zonder enige voorspelling.

Henk Akkermans
Contactpersoon:

Henk Akkermans
+31 6 53790009
Heeft u een vraag?