Rondetafel WCM

In de eerste ronde tafel van Fieldlab CAMINO in samenwerking met Heijmans discussiëren experts aan de hand van vijf stellingen over degradatiemonitoring van statische kunstwerken.

Datum: 23 oktober
Aanwezigen: Ruben Ogink (WCM, gespreksleider), Annemarie Burgemeester (Dimensys), Andreas Hartmann (TU Twente), Jaap Bakker (Rijkswaterstaat), Arie van Kersen (Rijkswaterstaat), Pieter Boon (Movares), Marco Freijsen (Rijkswaterstaat), Jan Maurix (Provincie Noord-Brabant) , Bram Bruin (Asset Insight), Guus Coolegem (C-Cube), Ruud Schenk (Engie Services), Ronalt Folbert (Heijmans), Henrie van Buuren (VolkerRail Nederland), Piet Louwen (Havenbedrijf Rotterdam), Henk Voogt (Havenbedrijf Rotterdam), Laurens Lamper (Asset Health Dynamics, notulist)

Eerste stelling: onze infrastructuur is niet meer veilig

Rijkswaterstaat geeft aan dat de staat van de assets binnen het RWS-areaal bekend is en dat er in Nederland geen bruggen gaan instorten. Rijkswaterstaat is bekend met de faalmechanismen die dit soort gebeurtenissen zouden triggeren. Vanuit Provincie Noord Brabant wordt hierop aangehaakt: een aantal jaar geleden zijn kritieke punten geïdentificeerd, waarna geïnvesteerd is om de assets te onderhouden en te versterken daar waar nodig.

Hierna komt de discussie op gang. Zo kunnen niet eerder geïdentificeerde faalmechanismen intreden die de veiligheid van kunstwerken wel degelijk bedreigen. Er komen enkele anekdotes ter sprake waar men uit kan concluderen dat er niet overal inzicht in de conditie van kunstwerken is. Zo was er bij een niet nader benoemde gemeente niet eens een overzicht van de kunstwerken die de gemeente zelf in beheer had, laat staan dat men zicht had op de actuele conditie van al die kunstwerken. Ook komt ter sprake dat niet overal de verkeersdrukte in combinatie met de belasting van het verkeer op een kunstwerk wordt gemeten. Bij de Efteling wordt dit bijvoorbeeld wel gedaan, en daar blijkt dat 30% van het vrachtverkeer overbeladen is. Er wordt aangegeven dat men in Nederland niet of nauwelijks gestraft wordt na overbelasting, al gaan er geluiden op dat dit in de haven van Rotterdam wel het geval is. Conclusie is in ieder geval dat daadwerkelijke belasting lang niet altijd direct afgeleid kan worden door het tellen van voertuigen.
Vanuit Havenbedrijf Rotterdam wordt ook aangegeven dat er geen centrale databank is waarin faalmechanismen worden opgeslagen. De scheurtjes in de Merwedebrug zijn ontstaan door een faalmechanisme dat bij het havenbedrijf al wel bekend was. De overige deelnemers beamen dat een centrale databank geen overbodige luxe is.

Tot slot komt de discussie terug tot lokale overheden. Het feit dat gemeenten en provincies het beheer van kunstwerken ‘er bij moeten doen’ en het niet een van de kernactiviteiten is, komt de veiligheid niet ten goede, evenals dat er geen rapportageplicht is. De uitdaging is echter om deze lokale overheden te bereiken om hen vanuit daar te betrekken.

Conditiemonitoring is dé manier om de veiligheid van onze infrastructuur te waarborgen

Het eerste argument dat tegen de stelling wordt gegeven is dat conditiemonitoring een goede aanvulling is op huidige methodes, maar dat het in een heel aantal gevallen veel te prijzig is. Het moet niet zo zijn dat de inspectie- en monitoringskosten hoger zijn dan de onderhoudskosten zelf. Ook is de oorzaak van een verslechterde conditie niet altijd te achterhalen door middel van sensoren.
Daartegenover staat dat wel dat je uit data gegenereerd door sensoren interessante gegevens kunt halen die van tevoren niet bekend waren. Dit draagt bij aan het beter kunnen identificeren van risico’s. Ook wordt het argument aangedragen dat algoritmes in de toekomst beter kunnen identificeren waar het mis gaat dan dat visuele inspecties dat kunnen. Hierna volgt wat discussie over initiatieven waaruit blijkt dat een combinatie van die twee juist succesvol is. Veel constructies zijn zo ontworpen dat ze deformeren voor ze bezwijken. Deformatiemetingen zijn daarmee dus erg zinvol en hetzelfde geldt voor vochtmetingen. Met behulp van InSAR data en LiDAR data kunnen oneffenheden worden geïdentificeerd. Deformatiemetingen zijn een goede start om te kijken wat er verder nog gemonitord kan worden.

Conditiemonitoring is een goede manier om nieuwe onderhoudsconcepten te ontwikkelen en kan een soort verdringingsmechanisme teweegbrengen. Ook zou een monitoringstechnologie die de toekomstige conditie kan bepalen (op basis van een combinatie tussen conditiemetingen en gebruiksmetingen) kunnen leiden tot waardevolle inzichten omdat zo de toekomstige veiligheid bepaald kan worden. Tot slot komt het voorbeeld van schouwtreinen aan bod, treinen die het werk van visuele inspecties aan het spoor in het verleden al hebben vervangen.

Mensen ‘in de uitvoering’ hebben in hun huidige werkzaamheden alleen maar last van conditiemonitoring

Er komt een anekdote naar boven waarin het ‘tandenpoetsgedrag’ bij een baggerschip aan de hand van data werd geïdentificeerd als een voorspellende factor voor onjuiste werking van installaties. Vergezocht wellicht, maar door nieuwe verbanden ontstaat er juist ruimte voor verbetering. Analyses die met behulp van data worden gedaan kunnen mensen ‘in de uitvoering’ juist ook helpen doordat de werkvoorbereiding verbeterd kan worden. De scope van de werkzaamheden is dan al bepaald en hoeft niet on-site te gebeuren.
Daartegenover staat wel dat de meerwaarde van conditiemonitoring duidelijk moet zijn, omdat men er anders last van kan ondervinden. Zo is het mogelijk dat men meer bezig is met het vervangen van sensoren dan met onderhoud zelf. De slag van data naar informatie moet duidelijk worden gemaakt, anders is veel data overbodig.

De competenties die nodig zijn voor slimme conditiemonitoring zijn op dit moment niet aanwezig binnen de infrasector

Het probleem zit hem niet in het monitoren zelf. Er zijn genoeg voorbeelden van (succesvolle) monitoringstechnieken in andere sectoren die ook in de infrastructuur toegepast kunnen worden (wanddiktemetingen in de kernenergiesector, tankbouw in de staalindustrie en chemische industrie). De problemen zitten meer op het gebied van het analyseren van de data die beschikbaar komt na het monitoren en het gegeven dat technologische ontwikkelingen sneller doorgang vinden dan ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving. Het toepassen van nieuwe technologieën wordt dus als het ware beperkt door de in het verleden opgestelde wet- en regelgeving. Zo kan een brug bijvoorbeeld niet met een drone worden geïnspecteerd omdat de regelgeving bijvoorbeeld bepleit dat inspectie moet worden gedaan op armlengte afstand. Ook mag bij de luchthavens in Eindhoven en Woensdrecht niet met een drone worden geïnspecteerd. Op de luchthaven van Rotterdam – zo wordt verteld – mag dit inmiddels wel en in de haven ziet men ook veel potentie met de combinatie drone-inspecties en image-recognition technieken. Ook hier iets om van elkaar te leren dus.

De kosten van conditiemonitoring liggen vaak bij individuele organisaties terwijl de baten voornamelijk breed maatschappelijk zijn (of in ieder geval vaak niet bij dezelfde partij)

De infrastructuursector is geen commerciële sector en een beheerder heeft ook baat bij de voordelen. Wel komt er een voorbeeld ter sprake van een weg bij Kobe (Japan) waar al het budget werd gespendeerd aan inspecties en monitoring waardoor er geen ruimte meer was voor onderhoud. Nieuwe verdeelsleutels van middelen leiden dus tot nieuwe uitdagingen. Verder wordt aangehaald dat door de lange contractduur er weinig incentives zijn voor de onderhoudende of monitorende partij om verbeteringen door te voeren nadat de ruimte daarvoor is geïdentificeerd.

Kennis over conditiemonitoring op statische materialen is niet aanwezig, ook niet in andere sectoren.

Andere contractvormen zijn noodzakelijk voor de invoering van conditiemonitoring

(Aansluitend op het laatste argument bij de vijfde stelling) Het zou mooi zijn wanneer lerend vermogen betaald wordt, al is het de vraag hoe dat dat in zijn werking gaat. Er wordt gesteld dat de infrastructuursector niet leidend is in ontwikkelingen en dat het goed zou zijn om naar ontwikkelingen uit andere sectoren te kijken. Het is dan wel essentieel om te snappen wat een ontwikkeling precies behelst voor dat deze wordt geadopteerd (geregisseerd leren). De provincie Noord Brabant geeft aan dat men een stuk wegdek ‘aan de markt geeft’. De (tijdelijke) beheerder draagt daar zorg voor de veiligheid. Er is hier dus sprake van een terugtrekkende overheid.

Overige bevindingen en laatste woorden
– FMECA’s zijn belangrijk
– Globale metingen moeten lang worden gedaan voor ze waarde opleveren
– Specifieke metingen kunnen goed ondersteunen bij het monitoren van conditie
– Inspectie van kunstwerken eens in de zes jaar (RWS)
– Systeem kan foto’s vergelijken met eerdere foto’s (patroonherkenningsvoorbeeld Amerikaanse ziekenhuizen) dit is een ontwikkeling die ook voor de inspectie van kunstwerken gebruikt kan worden
– Machinelearning inspecteur RWS (observaties – referentie – actie)
– Het zou mooi zijn om meer ronde tafelsessies te organiseren waarbij ook andere industrieën worden betrokken, zodat we van elkaar kunnen leren
– Er heerst een naïef beeld bij beheerders over wat je met conditiemonitoring technieken kunt doen, hier kan meer op worden ingespeeld (kennisachterstand zit voornamelijk bij lokale asset owners)
– Lokale overheden zijn misschien wel de grootste probleemhouders, hier zit ook het meest laaghangende fruit. Je hoeft hier niet met hightech oplossingen te komen, maar hoe kun je ze benaderen?
– Nadelige gevolgen van conditiemonitoring (kwalitatief) wat hebben die voor consequenties voor ‘uitvoerende partijen’?
– Is het een idee om een pilot opstellen waar heel veel ideeën getest en gedeeld worden (er is al veel bekend)?
– Beginnen is goedkoper, niet te lang polderen, zo maak je meters
– Kennisdeling in Nederland is op een goed niveau, bijeenkomsten laten zien dat we goed bezig zijn
– Kennisdelen werkt versnellend
– Snel beginnen, in 2025 neemt de beroepsbevolking af
– We zijn zelf onze beperking om iets wel of niet te doen
– We staan aan de vooravond van het tijdperk van verandering
– Deze onderwerpen lenen zich snel voor ontwikkeling (fail fast)
– Aan de top komen is een ding, er blijven is de kunst

Projecten

Ruben Ogink
Contactpersoon:

Ruben Ogink
+31 6 41490456
Heeft u een vraag?