Om een beeld te krijgen van de macro-economische waarde en impact van onderhoud, is in 2014 in het kader van More4Core (M4C) een onderhouds-benchmarkstudie uitgevoerd bij een groot aantal asset owners in vier Europese landen. Bij dit onderzoek is op Europese schaal gemeten hoe bedrijven presteren op beschikbaarheid, onderhoudskosten, veiligheid en milieu, en personeel.

Europabreed spelen er in de industrie momenteel dezelfde problemen. Het project More4Core (MRO for COmpetitive REgions) wil de Noordwest-Europese innovatieactiviteiten bundelen en samenwerking stimuleren, door maintenance als sector op de kaart van Europa te zetten. In dit project worden industrie, dienstverleners, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en beleidsmakers uit Europa samengebracht. De benchmarkstudie is in vier Europese landen uitgevoerd: Nederland, België, Duitsland en Frankrijk. Deze landen hebben allen te maken met problemen op het gebied van de arbeidsmarkt en de levensduur van assets. In de industrie zijn er steeds ouder wordende assets. Voor de asset owners geeft dit een dilemma over de vervolgstappen: slopen, deels vervangen of compleet vernieuwen. Daarnaast hebben zij te maken met problemen in de arbeidsmarkt. Door vergrijzing in de arbeidsbevolking zullen de komende jaren steeds meer werknemers niet meer beschikbaar zijn. Om jongeren warm te laten lopen voor technische beroepen, worden er allerlei initiatieven gestart om de industrie als werkgever weer aantrekkelijk te maken. Ook maken steeds meer bedrijven gebruik van arbeidsmigranten. De vraag is of deze oplossingen een tijdelijk effect leveren of dat ze echt de structurele oplossing vormen voor deze problemen. Om te onderzoeken wat de huidige staat van assets is, hoeveel men uitgeeft aan onderhoud, hoeveel gekwalifi ceerde mensen er zijn om dit onderhoud te plegen, en n og meer van dit soort vragen, werd het More4Core-project opgericht.

Project 
Het project is in het leven geroepen door de Brabantse Ontwikkel Maatschappij (BOM) in samenwerking met partners uit de vier verschillende landen: DI-WCM (Nederland), MEC (Nederland), BEMAS (België), VOKA Antwerpen-Waasland (België), AFIM (Frankrijk) en WVIS (Duitsland). Het benchmarkonderzoek werd uitgevoerd door onderhoudsadviesbureau Mainnovation. Bax&Willems en KPMG zijn als kennispartners bij het onderzoek
betrokken. Voor het project is een subsidie verkregen via het Interreg IVB programma van de Europese Unie. De deelnemende bedrijven, zowel grote als mkb’ers, zijn afkomstig uit vijf verschillende sectoren, fleet, manufacturing, en infrastructuur, evenals food, beverage & pharmaceutical in de procesindustrie. In alle vier de landen ontvingen de deelnemers dezelfde set vragen. Deze vragenlijst is gebaseerd op de Value Driven Maintenance-methodiek van Mainnovation. Elk deelnemend bedrijf ontving na de validatie van de vragenlijst een benchmarkrapport,
toegespitst op waar voor hen de verbeteringen zouden kunnen liggen op het gebied van onderhoudsprocessen. Met hun eigen rapport en (anonieme) gegevens van andere bedrijven uit hun sector, is het mogelijk voor de bedrijven om zichzelf te vergelijken met de rest van de markt. Voor de deelnemers waren er enkele belangrijke redenen om mee te doen aan het onderzoek. Zo helpt het om de focus aan te brengen binnen hun organisatie en bleek de benodigde informatie makkelijker uit hun organisatie te achterhalen dan gedacht. Voor de conclusies van de benchmarkstudie
zijn alle gegevens verder anoniem verwerkt. De gegevens die naar buiten worden gebruikt, bestaan uit geëxtrapoleerde resultaten op nationaal niveau en per industrie. Het onderzoek is vooral bedoeld om van elkaar te leren bij het oplossen en aanpakken van verschillende onderhoudsvraagstukken.

Voorlopige tussenstand
Tijdens het WCM Jaarcongres presenteerde Rob van Dongen van Mainnovation enkele voorlopige resultaten en bevindingen van de benchmark, toegespitst op Nederland en België. De grote thema’s, waaronder de volwassenheid van contracten, de vergrijzende arbeidsmarkt en de levensduurverlenging van assets, kwamen hierin duidelijk naar voren. Er zijn grote regionale verschillen in de professionaliteit van uitbestedingscontracten. Het grootste aandeel van het Belgische onderhoudswerk (61 procent) wordt uitgevoerd zonder contract of op afroep. In Nederland is dat slechts vijftien procent van de portefeuille en wordt zo’n veertig procent van het werk uitgevoerd op niveau 4 of 5. Een derde van de contracten bevatten een wederzijds belang voor opdrachtgevers en opdrachtnemers, omdat zij werken met prestatie- (zestien procent) en resultaatgerichte contracten (zeventien procent). Een ander thema in het onderzoek is de vergrijzende arbeidsmarkt, die een groot probleem vormt binnen de Nederlandse onderhoudswereld. Uit de antwoorden op de centrale vraag ‘Wanneer verwachten wij dat het verlies van kennis en ervaring zich voordoet?’, blijkt dat binnen tien jaar zal gemiddeld vijftien procent van de huidige werknemers binnen de onderhoudswereld afvloeien, doordat ze de pensioensgerechtigde leeftijd bereiken. Over vijftien jaar zal ruim dertig procent daardoor niet meer beschikbaar zijn. België loopt hierin redelijk gelijk aan Nederland. Natuurlijk is de belangrijkste vraag: Zullen we in staat zijn om voldoende nieuw onderhoudspersoneel in te laten stromen in de komende tien jaar?

Levensduur
Maar niet alleen de werknemers verouderen, dit geldt ook voor de fysieke assets. In de benchmark is gekeken naar de Asset Replacement Value (ARV). In Nederland bereikt binnen tien jaar veertien procent van de assets het einde van de technische levensduur. In België is dat voor dezelfde periode 22 procent. In het onderzoek heeft men de vraag gesteld wat de beste maatregelen om het probleem van het bereiken van het einde van de technische levensduur aan te pakken. De vraag die aan de deelnemers werd gesteld, was of zij noodzaak zagen tot slopen, een-op-een
vervangen, het verlengen van de levensduur of een-op-nieuw vervangen. Meer dan vijf procent van de assets wordt gesloten wanneer het einde van de technische levensduur is bereikt. Ongeveer één op de vijf assets (ruim zeventien procent) zullen worden onderworpen aan levensduurverlenging programma’s. Alle andere assets worden vervangen door ze nieuw te bouwen (24 procent) of te herbouwen (ruim 52 procent). Als men kijkt naar de individuele landen, dan blijkt dat slopen voor Nederlandse bedrijven bijna geen optie is. Een deel van de assetowners richt zich op het verlengen van de levensduur, maar ook hier ligt het zwaartepunt bij een-op-een of vervanging met uitgebreidere functionaliteit (een-op-nieuw). In België lopen de cijfers niet gelijk aan die van Nederland. Hier wordt door een groter percentage over slopen gedacht. De focus ligt hier duidelijk op levensduurverlenging en een-op-nieuw bouwen.

Betrouwbaarheid
De asset owners en maintenance managers is ook gevraagd hoe zij denken over de staat van hun assets en hoe tevreden ze zijn over de technische conditie en betrouwbaarheid daarvan. Zo’n 62 procent van de deelnemers gaf aan dat ze de conditie van hun assets goed vinden. Bijna een derde (32,1 procent) vindt de technische conditie echter matig. Er zijn een aantal die de conditie slecht vinden (2,4 procent), maar ook enkelen die de conditie juist heel goed vinden (3,6 procent). Qua betrouwbaarheid scoren de assets minder goed. 56 procent geeft aan tevreden over de betrouwbaarheid te zijn, maar 38 procent is niet tevreden. Zes procent geeft aan het niet precies te weten.

Ontwikkelingen
Er zijn enkele trends en strategieën te ontdekken in de voorlopige resultaten. De focus van de onderhoudswereld zal voornamelijk gaan liggen op enkele thema’s, zoals production reliability, customisation, predictive en condition based maintenance, het terugbrengen van energieverbruik en de levensduurverlenging. Daarnaast blijft de onderhoudswereld te maken hebben met de afnemende beschikbaarheid van technici. Als men dit per land bekijkt dan ligt voor België de focus op het verhogen van de productiecapaciteit, voor Nederland blijft het aandachtspunt de vergrijzende arbeidsmarkt en de levensduurverlenging. Terwijl de onderzoeken in Duitsland en Frankrijk nog volop lopen, is ook in Nederland nog gelegenheid voor bedrijven om de peilstok in hun onderhoudsorganisatie te steken. Voor veel deelnemers blijkt dat alleen het verzorgen van de juiste informatie voor het onderzoek en een eerste geanonimiseerde feedback op de benchmark al van grote waarde is. Na defi nitieve afronding van het Europese onderzoek, is er bovendien een goed beeld van de potentie van de sector en kan er met de resultaten worden gewerkt aan de verdere competitiviteit van de West-Europese industrie. Deze resultaten zijn voorlopige resultaten, waar nog geen conclusies aan mogen worden verbonden. In het voorjaar van 2015 worden de definitieve resultaten openbaar gemaakt.

Lex Besselink
Contactpersoon:

Lex Besselink
+31 6 53 68 18 99
Heeft u een vraag?